Hieronder vind je een uitwerking van alle onderdelen van het natuurwetenschappelijk verslag voor de bovenbouw biologie
Voorpagina
TINK (titel, illustratie, naam, klas) + de naam van je docent + de datum.
Titel: zorg voor een originele titel die niet te lang is, maar wel past bij je onderwerp (dus niet 1 woord of bijvoorbeeld 'science verslag'). Voorbeelden zijn 'Een brug te ver' voor het dossier in de 3e klas over de bruggen of 'Verlichte basilicum' bij een exo over een experiment met verschillende lichtsoorten bij basilicum in de 3e klas of bovenbouw.
In de bovenbouw (ook bij het pws) verwachten we ook een ondertitel, waarin je eigenlijk laat zien over wat voor experiment het verslag gaat.
Voorbeeld:
Titel: Een hond kijkt er niet meer van op...
Onderzoek naar invloeden op gewenning aan geluiden bij honden met de Sint-Bernard als experimenteel object.
Titel: zorg voor een originele titel die niet te lang is, maar wel past bij je onderwerp (dus niet 1 woord of bijvoorbeeld 'science verslag'). Voorbeelden zijn 'Een brug te ver' voor het dossier in de 3e klas over de bruggen of 'Verlichte basilicum' bij een exo over een experiment met verschillende lichtsoorten bij basilicum in de 3e klas of bovenbouw.
In de bovenbouw (ook bij het pws) verwachten we ook een ondertitel, waarin je eigenlijk laat zien over wat voor experiment het verslag gaat.
Voorbeeld:
Titel: Een hond kijkt er niet meer van op...
Onderzoek naar invloeden op gewenning aan geluiden bij honden met de Sint-Bernard als experimenteel object.
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Achtergrondverhaal
Begin met een aansprekende zin die iedereen begrijpt, dus zonder biologische begrippen die je later gaat uitleggen.
Leg vervolgens in een helder verhaal alle begrippen en namen uit, die te maken hebben met het probleem dat je onderzoekt. Het achtergrond verhaal, zeker in de bovenbouw, kan best drie pagina's lang zijn.
Eindig met een korte uitleg (en de aanleiding) van het experiment. Dit zorgt voor een logische stap van 1.1 naar 1.2. Doe dit zonder 'we' of 'wij', maar onpersoonlijk: In het volgende experiment wordt ...
1.2 Probleemstelling
Schrijf in één zin op, wat je wilt onderzoeken. Maak er een vragende zin van. Deze vraag moet niet met ja of nee te beantwoorden zijn.
Voorbeeld: Welke invloed heeft de temperatuur op de kieming van een boon? In hoeverre verschillen de lichaamsmaten van mannen van die van vrouwen? De vraag bevat informatie over welk organisme en welke meting, maar geen details. Je kunt meerdere onderzoeksvragen bedenken bij de probleemstelling.
1.3 Hypothese
Schrijf kort op wat jouw huidige antwoord is op de probleemstelling. Een hypothese is een (voorlopig) antwoord op de probleemstelling en dus een voorspelling van je conclusies (in de onderbouw was de verwachting een voorspelling op de resultaten).
Formuleer deze als antwoord, dus maak geen gebruik van de woorden 'ik denk' of 'wij verwachten'.
Je kunt de woorden van de probleemstelling gebruiken, maar dan als een bewering. Je zet hier een korte uitleg en argumentatie bij en, als het goed is, volgt het antwoord logisch en is gebaseerd op je achtergrondverhaal.
1.4 Onderzoeksvragen
Dit zijn de deelvragen en dit zijn er vaak meer. Dit zijn de concrete vragen die je gaat beantwoorden met een experiment.
Voorbeeld: Bij welke temperatuur vindt de ontkieming snel plaats en bij welke temperatuur vindt de ontkieming langzaam plaats?
Uitgebreid voorbeeld:
Probleemstelling: wat is de invloed van de temperatuur op de groeisnelheid van basilicum?
Als onderzoeksvragen kun je dan gebruiken:
Wat is de invloed van een hogere temperatuur dan kamertemperatuur op de groeisnelheid van basilicum?
Wat is de invloed van een lagere temperatuur dan kamertemperatuur op de groeisnelheid van basilicum?
Op die manier kun je altijd meerdere (praktische) onderzoeksvragen stellen.
Begin met een aansprekende zin die iedereen begrijpt, dus zonder biologische begrippen die je later gaat uitleggen.
Leg vervolgens in een helder verhaal alle begrippen en namen uit, die te maken hebben met het probleem dat je onderzoekt. Het achtergrond verhaal, zeker in de bovenbouw, kan best drie pagina's lang zijn.
Eindig met een korte uitleg (en de aanleiding) van het experiment. Dit zorgt voor een logische stap van 1.1 naar 1.2. Doe dit zonder 'we' of 'wij', maar onpersoonlijk: In het volgende experiment wordt ...
1.2 Probleemstelling
Schrijf in één zin op, wat je wilt onderzoeken. Maak er een vragende zin van. Deze vraag moet niet met ja of nee te beantwoorden zijn.
Voorbeeld: Welke invloed heeft de temperatuur op de kieming van een boon? In hoeverre verschillen de lichaamsmaten van mannen van die van vrouwen? De vraag bevat informatie over welk organisme en welke meting, maar geen details. Je kunt meerdere onderzoeksvragen bedenken bij de probleemstelling.
1.3 Hypothese
Schrijf kort op wat jouw huidige antwoord is op de probleemstelling. Een hypothese is een (voorlopig) antwoord op de probleemstelling en dus een voorspelling van je conclusies (in de onderbouw was de verwachting een voorspelling op de resultaten).
Formuleer deze als antwoord, dus maak geen gebruik van de woorden 'ik denk' of 'wij verwachten'.
Je kunt de woorden van de probleemstelling gebruiken, maar dan als een bewering. Je zet hier een korte uitleg en argumentatie bij en, als het goed is, volgt het antwoord logisch en is gebaseerd op je achtergrondverhaal.
1.4 Onderzoeksvragen
Dit zijn de deelvragen en dit zijn er vaak meer. Dit zijn de concrete vragen die je gaat beantwoorden met een experiment.
Voorbeeld: Bij welke temperatuur vindt de ontkieming snel plaats en bij welke temperatuur vindt de ontkieming langzaam plaats?
Uitgebreid voorbeeld:
Probleemstelling: wat is de invloed van de temperatuur op de groeisnelheid van basilicum?
Als onderzoeksvragen kun je dan gebruiken:
Wat is de invloed van een hogere temperatuur dan kamertemperatuur op de groeisnelheid van basilicum?
Wat is de invloed van een lagere temperatuur dan kamertemperatuur op de groeisnelheid van basilicum?
Op die manier kun je altijd meerdere (praktische) onderzoeksvragen stellen.
Zorgt voor meerdere illustraties in je achtergrondverhaal en verwijs naar de illustraties. Alle figuren, tabellen, grafieken geef je een onderschrift en je verwijst naar alle figuren in de tekst.
Eén van de bekendste vleesetende planten is de venusvliegenval (Dionaea muscipula). Deze plant heeft bladeren die zich heel snel kunnen sluiten. Wanneer één van de zes haartjes op het blad (zie figuur 1) tweemaal aangeraakt wordt binnen tien seconden, zal de val zich sluiten. Daarna produceert de plant verteringssappen die het insect zullen verteren. Na zes tot tien dagen zal de val weer open gaan en zal het exoskelet van het insect door de wind of de regen van het blad verwijderd worden.
|
Hoofdstuk 2: Materiaal en methode
2.1 Materiaallijst
Vermeld alle materialen, die nodig zijn bij deze proef. Geef details als er meerdere mogelijkheden zijn. Soms is het handig om een plaatje te gebruiken, omdat het anders niet duidelijk is. Dit kan bijvoorbeeld wanneer je wilt aangeven waar je iets opmeet of van een proefopstelling. Zorg wel dat je het plaatje als illustratie gebruikt en dat je het nog steeds goed uitlegt!
Denk aan de details: rood licht (welke intensiteit / wattage), bakje (hoe groot), een beetje water (hoeveel ml, wat voor water), etc.
Wanneer je gebruik maakt van proefpersonen of van dieren, vermeld je uiteraard de leeftijd en het geslacht (en bij dieren ook de latijnse naam en het ras).
2.2 Proefbeschrijving (methode)
Schrijf nauwkeurig op hoe de proef uitgevoerd is. Vertel precies hoe je het onderzoek hebt aangepakt: wat/wie je hebt gemeten en hoe. Tijden, aantallen en volgordes zijn ook van belang. Een ander moet hiermee de proef precies kunnen herhalen. Details zijn dus erg belangrijk.
Schrijf de methode in verhaalvorm, in de verleden tijd, zonder dat het een opsomming wordt en onpersoonlijk: Eerst werden de plantjes geplaatst in een...
Vermeld alle materialen, die nodig zijn bij deze proef. Geef details als er meerdere mogelijkheden zijn. Soms is het handig om een plaatje te gebruiken, omdat het anders niet duidelijk is. Dit kan bijvoorbeeld wanneer je wilt aangeven waar je iets opmeet of van een proefopstelling. Zorg wel dat je het plaatje als illustratie gebruikt en dat je het nog steeds goed uitlegt!
Denk aan de details: rood licht (welke intensiteit / wattage), bakje (hoe groot), een beetje water (hoeveel ml, wat voor water), etc.
Wanneer je gebruik maakt van proefpersonen of van dieren, vermeld je uiteraard de leeftijd en het geslacht (en bij dieren ook de latijnse naam en het ras).
2.2 Proefbeschrijving (methode)
Schrijf nauwkeurig op hoe de proef uitgevoerd is. Vertel precies hoe je het onderzoek hebt aangepakt: wat/wie je hebt gemeten en hoe. Tijden, aantallen en volgordes zijn ook van belang. Een ander moet hiermee de proef precies kunnen herhalen. Details zijn dus erg belangrijk.
Schrijf de methode in verhaalvorm, in de verleden tijd, zonder dat het een opsomming wordt en onpersoonlijk: Eerst werden de plantjes geplaatst in een...
Hoofdstuk 3: Resultaten
Begin dit hoofdstuk, net als de aandere hoofdstukken altijd met enkele zinnen (niet met een tabel of grafiek). Je kunt beginnen met opvallende zaken, je kunt de belangrijkste resultaten noemen en daarna verwijzen naar de resultaten in de tabellen of diagrammen. Gebruik de tekst om de lezer door je resultaten heen te leiden. Gewoon een grafiek plaatsen is dus niet voldoende.
Voor een goed verloop van hoofdstuk 4, is het aan te raden ook grafieken en diagrammen te maken die het makkelijker maken de resultaten te interpreteren. Denk aan een tabel of grafiek met alleen de gemiddeldes. Deze mag je in hoofdstuk 3 zetten, maar het is misschien wel slimmer om dit in hoofdstuk 4 te doen, zodat je verhaal daar beter wordt.
Wanneer je heel veel resultaten hebt, kun je de ruwe data (alle losse resultaten) in een bijlage plaatsen (verwijs er wel naar) en alleen de tabellen of grafieken die de resultaten samenvatten plaatsen in hoofdstuk 3, omdat dit hoofdstuk anders onnodig lang wordt.
- Vermeld alle waarnemingen. Schrijf dus op wat je ziet, proeft, ruikt etc.
- Schrijf hier geen conclusies op. Zet je waarnemingen zoveel mogelijk in een tabel en/of grafiek, met een duidelijk onderschrift. Bereken indien mogelijk/gewenst gemiddelde en spreiding.
- Alleen een tabel met onderschrift is niet genoeg. Vat ook je resultaten samen en bespreek bijzonderheden.
Voor een goed verloop van hoofdstuk 4, is het aan te raden ook grafieken en diagrammen te maken die het makkelijker maken de resultaten te interpreteren. Denk aan een tabel of grafiek met alleen de gemiddeldes. Deze mag je in hoofdstuk 3 zetten, maar het is misschien wel slimmer om dit in hoofdstuk 4 te doen, zodat je verhaal daar beter wordt.
Wanneer je heel veel resultaten hebt, kun je de ruwe data (alle losse resultaten) in een bijlage plaatsen (verwijs er wel naar) en alleen de tabellen of grafieken die de resultaten samenvatten plaatsen in hoofdstuk 3, omdat dit hoofdstuk anders onnodig lang wordt.
Hoofdstuk 4: Discussie
Hieronder zie je de onderdelen die je gewend bent van de onderbouw. In de bovenbouw maak je er één lopend verhaal van, zonder nummering (tussenkopjes mogen altijd, maar dan niet de conclusies en de verklaringen van elkaar scheiden). Het is namelijk veel logischer om 4.1 en 4.2 als één verhaal uit te werken, met 4.3 als hoofdconclusie.
4.1 Conclusies
Wat je minimaal hier moet noemen zijn de deelconclusies en de hoofdconclusie. De volgorde mag je kiezen. Let op: vaak zijn meer conclusies mogelijk, in ieder geval één conclusie per experiment. Als je meerdere reageerbuisjes hebt, kun je van elk buisje een conclusie trekken en enkele conclusies over alle buisjes, zoals 'in alle buisjes is de zetmeel verteerd'. De hoofdconclusie is het antwoord op je onderzoeksvraag. Verwijs naar je resultaten bij de conclusies.
Verklaar je resultaten met behulp van de begrippen uit je inleiding (voor elke conclusie die je hebt getrokken). Verklaar (leg uit) waarom dit je resultaat is (waarom is zetmeel wel of niet verteerd, waar komt dat door? Dit weet je niet altijd zeker). Leg dus uit wat je denkt dat er gebeurd is. Voorbeeld: In reageerbuisje 1 is dit het resultaat, omdat stof x stof y veranderd heeft.
4.3 Bespreek je hypothese.
Is deze bevestigd of moet je deze verwerpen? Je hoofdconclusie is je antwoord op de probleemstelling en deze vergelijk je met je eerder opgestelde hypothese. Leg uit waarom je deze (gedeeltelijk) moet verwerpen of waarom je deze hebt bevestigd.
4.4 Foutenbespreking en verbeteringen
Een experiment verloopt nooit helemaal perfect en achteraf zijn er altijd manieren om het beter te doen. Beschrijf deze en vermeld ook eventuele fouten die je gemaakt hebt. Hoe meer je laat zien dat je je experiment kunt verbeteren, hoe beter. Denk er ook aan hoe je de resultaten betrouwbaarder kunt maken of nauwkeuriger kunt meten. Ook het uitbreiden van je experiment is een verbetering.
4.5 Betrouwbaarheid van je experiment
Leg uit in hoeverre je resultaten herhaalbaar zijn en niet afhankelijk van fouten of een specifieke omgeving of methode. Geef ook aan of je verwacht dat deze resultaten gelden voor andere testgroepen. Verwacht je dat een ander precies dezelfde resultaten krijgt als jij?
4.6 Vervolgproef
Bedenk een vervolgproef. Een vervolgproef is geen verbetering, maar een nieuwe proef met een nieuwe onderzoeksvraag. Beschrijf deze proef met een korte, maar duidelijke uitleg. Leg uit waarom dit een nuttig vervolg zou zijn. Geef ook een korte methode. Hoe zou jij het experiment uitvoeren? Wat zou je willen testen? Wat voor resultaten en conclusies verwacht je te krijgen?
Natuurlijk moet het wel met je huidige experiment te maken hebben.
4.1 Conclusies
Wat je minimaal hier moet noemen zijn de deelconclusies en de hoofdconclusie. De volgorde mag je kiezen. Let op: vaak zijn meer conclusies mogelijk, in ieder geval één conclusie per experiment. Als je meerdere reageerbuisjes hebt, kun je van elk buisje een conclusie trekken en enkele conclusies over alle buisjes, zoals 'in alle buisjes is de zetmeel verteerd'. De hoofdconclusie is het antwoord op je onderzoeksvraag. Verwijs naar je resultaten bij de conclusies.
- Beantwoord je probleemstelling als hoofdconlusie.
Verklaar je resultaten met behulp van de begrippen uit je inleiding (voor elke conclusie die je hebt getrokken). Verklaar (leg uit) waarom dit je resultaat is (waarom is zetmeel wel of niet verteerd, waar komt dat door? Dit weet je niet altijd zeker). Leg dus uit wat je denkt dat er gebeurd is. Voorbeeld: In reageerbuisje 1 is dit het resultaat, omdat stof x stof y veranderd heeft.
4.3 Bespreek je hypothese.
Is deze bevestigd of moet je deze verwerpen? Je hoofdconclusie is je antwoord op de probleemstelling en deze vergelijk je met je eerder opgestelde hypothese. Leg uit waarom je deze (gedeeltelijk) moet verwerpen of waarom je deze hebt bevestigd.
4.4 Foutenbespreking en verbeteringen
Een experiment verloopt nooit helemaal perfect en achteraf zijn er altijd manieren om het beter te doen. Beschrijf deze en vermeld ook eventuele fouten die je gemaakt hebt. Hoe meer je laat zien dat je je experiment kunt verbeteren, hoe beter. Denk er ook aan hoe je de resultaten betrouwbaarder kunt maken of nauwkeuriger kunt meten. Ook het uitbreiden van je experiment is een verbetering.
4.5 Betrouwbaarheid van je experiment
Leg uit in hoeverre je resultaten herhaalbaar zijn en niet afhankelijk van fouten of een specifieke omgeving of methode. Geef ook aan of je verwacht dat deze resultaten gelden voor andere testgroepen. Verwacht je dat een ander precies dezelfde resultaten krijgt als jij?
4.6 Vervolgproef
Bedenk een vervolgproef. Een vervolgproef is geen verbetering, maar een nieuwe proef met een nieuwe onderzoeksvraag. Beschrijf deze proef met een korte, maar duidelijke uitleg. Leg uit waarom dit een nuttig vervolg zou zijn. Geef ook een korte methode. Hoe zou jij het experiment uitvoeren? Wat zou je willen testen? Wat voor resultaten en conclusies verwacht je te krijgen?
Natuurlijk moet het wel met je huidige experiment te maken hebben.
Hoofdstuk 5: Verantwoording
5.1 Bronvermelding
Boeken en websites nauwkeurig vermelden. Wikipedia.nl is niet voldoende en wikipedia is niet betrouwbaar genoeg om daar al je informatie vandaan te halen. Het kan je wel helpen aan een overzicht, zoektermen en links.
Vermeld boeken volledig, geef urls (adressen van websites) ook een titel en een datum van raadplegen. Google is geen bron, maar een zoekmachine. Die hoort dus niet in je bronvermelding. Voor bronnen van plaatjes geef je de eigenlijke vindlocatie. Ook google afbeeldingen/images is geen bron, maar een zoekmachine.
5.2 Logboek
Wanneer heb je er hoe lang aan gewerkt? Geef dit aan per persoon (dus tijdstip, duur, wat en wie).
5.3 Reflectie
Hoe was de begeleiding, jullie samenwerking, hoe ging het werken aan de opdracht en hoe vond je de opdracht? Doe dit individueel en zet het allemaal in 5.3.
Boeken en websites nauwkeurig vermelden. Wikipedia.nl is niet voldoende en wikipedia is niet betrouwbaar genoeg om daar al je informatie vandaan te halen. Het kan je wel helpen aan een overzicht, zoektermen en links.
Vermeld boeken volledig, geef urls (adressen van websites) ook een titel en een datum van raadplegen. Google is geen bron, maar een zoekmachine. Die hoort dus niet in je bronvermelding. Voor bronnen van plaatjes geef je de eigenlijke vindlocatie. Ook google afbeeldingen/images is geen bron, maar een zoekmachine.
5.2 Logboek
Wanneer heb je er hoe lang aan gewerkt? Geef dit aan per persoon (dus tijdstip, duur, wat en wie).
5.3 Reflectie
Hoe was de begeleiding, jullie samenwerking, hoe ging het werken aan de opdracht en hoe vond je de opdracht? Doe dit individueel en zet het allemaal in 5.3.
Eventuele bijlages
In de bijlage stop je vaak de veel te gedetailleerde resultaten, bijvoorbeeld wanneer je vele plantjes tegelijk hebt geobserveerd of wanneer je vele proefpersonenen gebruikt hebt. De enquêtes, vele foto's of grote tabellen kun je dan hier plaatsen, wanneer ze niet essentieel zijn voor je verslag. De resultaten moeten wel altijd verwerkt worden in je verslag. Waarschijnlijk heb je dus in hoofdstuk 3 tabellen of grafieken staan die deze resultaten samenvatten.
Terug naar Verslag