Alle 22 chromosomenparen (de autosomen) bestaat uit twee gelijke chromosomen: ze zijn niet identiek, maar bevatten wel informatie voor dezelfde eigenschappen. Het 23e paar, de geslachtschromosomen, zijn bij de man niet gelijk, bij de vrouw wel.
Vrouwen hebben twee X-chromosomen, mannen hebben één X-chromosoom en één y-chromosoom. Het y-chromosoom zorgt uiteindelijk voor de mannelijke eigenschappen. |
In figuur 1 zie je het kruisingsschema van de geslachtschromosomen. Met dit schema is het gemakkelijk om uit te leggen waarom de kans op een jongen of op een meisje 50% is.
We kijken bij X-chromosomale overerving alleen naar de X-chromosomen en we vragen ons af welke informatie op die chromosomen ligt. Deze geef je, net als bij dominant/recessief, gewoon aan met hoofdletters en kleine letters. Mannen hebben nu slechts twee mogelijke genotype en vrouwen gewoon drie (zie figuur 2). |
De kans op het doorgeven van het ene of het andere chromosoom is wederom 50%. Alleen omdat het genotype tussen man en vrouw verschilt, is de overerving ook anders (zie figuur 3). Een vader is namelijk nooit drager. En het fenotype van de vader is gelijk aan zijn genotype: een a (recessief) betekent ook het recessieve fenotype, een A (dominant) betekent ook het dominante fenotype.
Conclusies
Op basis van bovenstaand overzicht (figuur 3) zijn er verschillende conclusies waar je rekening mee moet houden bij X-chromosomale overerving:
- Een zoon krijgt altijd het y-chromosoom van zijn vader en nooit het X-chromosoom.
- Een zoon krijgt één van de twee X-chromosomen van zijn moeder.
- Een dochter krijgt het X-chromosoom van haar vader.
- Een dochter krijgt één van de twee X-chromosomen van haar moeder.
Hieruit volgt:
- Of de vader nu ziek is of niet, zijn zonen krijgen nooit de ziekte van hem.
- Als de vader ziek is, krijgt zijn dochter dit ziekte allel. Als de vader gezond is krijgt zijn dochter dit gezonde allel.
- Als de vader het genotype XAy heeft, dan hebben zijn dochters hetzelfde fenotype.
Terug naar Onderwerpen